NL: maitriseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gemaitriseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik maitriseer jij maitriseert hij maitriseert wij maitriseren jullie maitriseren zij maitriseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemaitriseerd jij hebt gemaitriseerd hij heeft gemaitriseerd wij hebben gemaitriseerd jullie hebben gemaitriseerd zij hebben gemaitriseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik maitriseerde jij maitriseerde hij maitriseerde wij maitriseerden jullie maitriseerden zij maitriseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemaitriseerd jij had gemaitriseerd hij had gemaitriseerd wij hadden gemaitriseerd jullie hadden gemaitriseerd zij hadden gemaitriseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal maitriseren jij zult maitriseren hij zal maitriseren wij zullen maitriseren jullie zullen maitriseren zij zullen maitriseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemaitriseerd hebben jij zult gemaitriseerd hebben hij zal gemaitriseerd hebben wij zullen gemaitriseerd hebben jullie zullen gemaitriseerd hebben zij zullen gemaitriseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou maitriseren jij zou maitriseren hij zou maitriseren wij zouden maitriseren jullie zouden maitriseren zij zouden maitriseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemaitriseerd hebben jij zou gemaitriseerd hebben hij zou gemaitriseerd hebben wij zouden gemaitriseerd hebben jullie zouden gemaitriseerd hebben zij zouden gemaitriseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
maitriseer
|
| Aanvoegende wijs |
| maitrisere |