NL: machtigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gemachtigd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik machtig jij machtigt hij machtigt wij machtigen jullie machtigen zij machtigen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gemachtigd jij hebt gemachtigd hij heeft gemachtigd wij hebben gemachtigd jullie hebben gemachtigd zij hebben gemachtigd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik machtigde jij machtigde hij machtigde wij machtigden jullie machtigden zij machtigden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gemachtigd jij had gemachtigd hij had gemachtigd wij hadden gemachtigd jullie hadden gemachtigd zij hadden gemachtigd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal machtigen jij zult machtigen hij zal machtigen wij zullen machtigen jullie zullen machtigen zij zullen machtigen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gemachtigd hebben jij zult gemachtigd hebben hij zal gemachtigd hebben wij zullen gemachtigd hebben jullie zullen gemachtigd hebben zij zullen gemachtigd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou machtigen jij zou machtigen hij zou machtigen wij zouden machtigen jullie zouden machtigen zij zouden machtigen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gemachtigd hebben jij zou gemachtigd hebben hij zou gemachtigd hebben wij zouden gemachtigd hebben jullie zouden gemachtigd hebben zij zouden gemachtigd hebben
|
Gebiedende wijs |
machtig
|
Aanvoegende wijs |
machtige |