NL: loven U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geloofd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik loof jij looft hij looft wij loven jullie loven zij loven
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geloofd jij hebt geloofd hij heeft geloofd wij hebben geloofd jullie hebben geloofd zij hebben geloofd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik loofde jij loofde hij loofde wij loofden jullie loofden zij loofden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geloofd jij had geloofd hij had geloofd wij hadden geloofd jullie hadden geloofd zij hadden geloofd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal loven jij zult loven hij zal loven wij zullen loven jullie zullen loven zij zullen loven
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geloofd hebben jij zult geloofd hebben hij zal geloofd hebben wij zullen geloofd hebben jullie zullen geloofd hebben zij zullen geloofd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou loven jij zou loven hij zou loven wij zouden loven jullie zouden loven zij zouden loven
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geloofd hebben jij zou geloofd hebben hij zou geloofd hebben wij zouden geloofd hebben jullie zouden geloofd hebben zij zouden geloofd hebben
|
| Gebiedende wijs |
loof
|
| Aanvoegende wijs |
| love |