NL: louteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gelouterd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik louter jij loutert hij loutert wij louteren jullie louteren zij louteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gelouterd jij hebt gelouterd hij heeft gelouterd wij hebben gelouterd jullie hebben gelouterd zij hebben gelouterd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik louterde jij louterde hij louterde wij louterden jullie louterden zij louterden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gelouterd jij had gelouterd hij had gelouterd wij hadden gelouterd jullie hadden gelouterd zij hadden gelouterd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal louteren jij zult louteren hij zal louteren wij zullen louteren jullie zullen louteren zij zullen louteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gelouterd hebben jij zult gelouterd hebben hij zal gelouterd hebben wij zullen gelouterd hebben jullie zullen gelouterd hebben zij zullen gelouterd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou louteren jij zou louteren hij zou louteren wij zouden louteren jullie zouden louteren zij zouden louteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gelouterd hebben jij zou gelouterd hebben hij zou gelouterd hebben wij zouden gelouterd hebben jullie zouden gelouterd hebben zij zouden gelouterd hebben
|
Gebiedende wijs |
louter
|
Aanvoegende wijs |
loutere |