NL: losstormen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
losgestormd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik storm los jij stormt los hij stormt los wij stormen los jullie stormen los zij stormen los
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik losstorm dat jij losstormt dat hij losstormt dat wij losstormen dat jullie losstormen dat zij losstormen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb losgestormd jij hebt losgestormd hij heeft losgestormd wij hebben losgestormd jullie hebben losgestormd zij hebben losgestormd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stormde los jij stormde los hij stormde los wij stormden los jullie stormden los zij stormden los
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik losstormde dat jij losstormde dat hij losstormde dat wij losstormden dat jullie losstormden dat zij losstormden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had losgestormd jij had losgestormd hij had losgestormd wij hadden losgestormd jullie hadden losgestormd zij hadden losgestormd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal losstormen jij zult losstormen hij zal losstormen wij zullen losstormen jullie zullen losstormen zij zullen losstormen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal losgestormd hebben jij zult losgestormd hebben hij zal losgestormd hebben wij zullen losgestormd hebben jullie zullen losgestormd hebben zij zullen losgestormd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou losstormen jij zou losstormen hij zou losstormen wij zouden losstormen jullie zouden losstormen zij zouden losstormen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou losgestormd hebben jij zou losgestormd hebben hij zou losgestormd hebben wij zouden losgestormd hebben jullie zouden losgestormd hebben zij zouden losgestormd hebben
|
| Gebiedende wijs |
storm los
|
| Aanvoegende wijs |
| losstorme |