NL: losspringen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
losgesprongen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik spring los jij springt los hij springt los wij springen los jullie springen los zij springen los
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik losspring dat jij losspringt dat hij losspringt dat wij losspringen dat jullie losspringen dat zij losspringen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb losgesprongen jij hebt losgesprongen hij heeft losgesprongen wij hebben losgesprongen jullie hebben losgesprongen zij hebben losgesprongen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sprong los jij sprong los hij sprong los wij sprongen los jullie sprongen los zij sprongen los
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik lossprong dat jij lossprong dat hij lossprong dat wij lossprongen dat jullie lossprongen dat zij lossprongen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had losgesprongen jij had losgesprongen hij had losgesprongen wij hadden losgesprongen jullie hadden losgesprongen zij hadden losgesprongen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal losspringen jij zult losspringen hij zal losspringen wij zullen losspringen jullie zullen losspringen zij zullen losspringen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal losgesprongen hebben jij zult losgesprongen hebben hij zal losgesprongen hebben wij zullen losgesprongen hebben jullie zullen losgesprongen hebben zij zullen losgesprongen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou losspringen jij zou losspringen hij zou losspringen wij zouden losspringen jullie zouden losspringen zij zouden losspringen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou losgesprongen hebben jij zou losgesprongen hebben hij zou losgesprongen hebben wij zouden losgesprongen hebben jullie zouden losgesprongen hebben zij zouden losgesprongen hebben
|
Gebiedende wijs |
spring los
|
Aanvoegende wijs |
losspringe |