NL: looien U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gelooid
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik looi jij looit hij looit wij looien jullie looien zij looien
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gelooid jij hebt gelooid hij heeft gelooid wij hebben gelooid jullie hebben gelooid zij hebben gelooid
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik looide jij looide hij looide wij looiden jullie looiden zij looiden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gelooid jij had gelooid hij had gelooid wij hadden gelooid jullie hadden gelooid zij hadden gelooid
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal looien jij zult looien hij zal looien wij zullen looien jullie zullen looien zij zullen looien
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gelooid hebben jij zult gelooid hebben hij zal gelooid hebben wij zullen gelooid hebben jullie zullen gelooid hebben zij zullen gelooid hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou looien jij zou looien hij zou looien wij zouden looien jullie zouden looien zij zouden looien
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gelooid hebben jij zou gelooid hebben hij zou gelooid hebben wij zouden gelooid hebben jullie zouden gelooid hebben zij zouden gelooid hebben
|
| Gebiedende wijs |
looi
|
| Aanvoegende wijs |
| looie |