NL: logeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gelogeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik logeer jij logeert hij logeert wij logeren jullie logeren zij logeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gelogeerd jij hebt gelogeerd hij heeft gelogeerd wij hebben gelogeerd jullie hebben gelogeerd zij hebben gelogeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik logeerde jij logeerde hij logeerde wij logeerden jullie logeerden zij logeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gelogeerd jij had gelogeerd hij had gelogeerd wij hadden gelogeerd jullie hadden gelogeerd zij hadden gelogeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal logeren jij zult logeren hij zal logeren wij zullen logeren jullie zullen logeren zij zullen logeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gelogeerd hebben jij zult gelogeerd hebben hij zal gelogeerd hebben wij zullen gelogeerd hebben jullie zullen gelogeerd hebben zij zullen gelogeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou logeren jij zou logeren hij zou logeren wij zouden logeren jullie zouden logeren zij zouden logeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gelogeerd hebben jij zou gelogeerd hebben hij zou gelogeerd hebben wij zouden gelogeerd hebben jullie zouden gelogeerd hebben zij zouden gelogeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
logeer
|
| Aanvoegende wijs |
| logere |