NL: lijmen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gelijmd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik lijm jij lijmt hij lijmt wij lijmen jullie lijmen zij lijmen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gelijmd jij hebt gelijmd hij heeft gelijmd wij hebben gelijmd jullie hebben gelijmd zij hebben gelijmd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik lijmde jij lijmde hij lijmde wij lijmden jullie lijmden zij lijmden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gelijmd jij had gelijmd hij had gelijmd wij hadden gelijmd jullie hadden gelijmd zij hadden gelijmd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal lijmen jij zult lijmen hij zal lijmen wij zullen lijmen jullie zullen lijmen zij zullen lijmen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gelijmd hebben jij zult gelijmd hebben hij zal gelijmd hebben wij zullen gelijmd hebben jullie zullen gelijmd hebben zij zullen gelijmd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou lijmen jij zou lijmen hij zou lijmen wij zouden lijmen jullie zouden lijmen zij zouden lijmen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gelijmd hebben jij zou gelijmd hebben hij zou gelijmd hebben wij zouden gelijmd hebben jullie zouden gelijmd hebben zij zouden gelijmd hebben
|
| Gebiedende wijs |
lijm
|
| Aanvoegende wijs |
| lijme |