Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: liften
NL: liften

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gelift

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik lift
jij lift
hij lift
wij liften
jullie liften
zij liften

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gelift
jij hebt gelift
hij heeft gelift
wij hebben gelift
jullie hebben gelift
zij hebben gelift

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik liftte
jij liftte
hij liftte
wij liftten
jullie liftten
zij liftten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gelift
jij had gelift
hij had gelift
wij hadden gelift
jullie hadden gelift
zij hadden gelift

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal liften
jij zult liften
hij zal liften
wij zullen liften
jullie zullen liften
zij zullen liften

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gelift hebben
jij zult gelift hebben
hij zal gelift hebben
wij zullen gelift hebben
jullie zullen gelift hebben
zij zullen gelift hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou liften
jij zou liften
hij zou liften
wij zouden liften
jullie zouden liften
zij zouden liften

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gelift hebben
jij zou gelift hebben
hij zou gelift hebben
wij zouden gelift hebben
jullie zouden gelift hebben
zij zouden gelift hebben

Gebiedende wijs
lift

Aanvoegende wijs
lifte

Voorbeelden

  1. Lift geactiveerd.
    Elevator activated.
  2. lift, personenlift
    elevator
  3. Tweede lift veilig.
    Second lift safely.
  4. Gebruik mijn lift.
    Please use my elevator.
  5. Lift nodig, Jack?
    Fancy a lift, Jack?
  6. Lift nodig, Duncan?
    Need a lift, Duncan?
  7. Lift de ribbenkast.
    Lift the ribcage.
  8. Vergrendel de lift.
    Block that elevator.
  9. Sorry, geen lift.
    Sorry, no elevator.
  10. Lift nodig, Jarret?
    Need a lift, Jarret?


DE: liften    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
geliftet
liftend

Indikativ Präsens
ich lifte
du liftest
er liftet
wir liften
ihr liftet
sie; Sie liften

Indikativ Perfekt
ich habe geliftet
du hast geliftet
er hat geliftet
wir haben geliftet
ihr habt geliftet
sie; Sie haben geliftet

Indikativ Präteritum
ich liftete
du liftetest
er liftete
wir lifteten
ihr liftetet
sie; Sie lifteten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte geliftet
du hattest geliftet
er hatte geliftet
wir hatten geliftet
ihr hattet geliftet
sie; Sie hatten geliftet

Indikativ Futur I
ich werde liften
du wirst liften
er wird liften
wir werden liften
ihr werdet liften
sie; Sie werden liften

Indikativ Futur II
ich werde geliftet haben
du wirst geliftet haben
er wird geliftet haben
wir werden geliftet haben
ihr werdet geliftet haben
sie; Sie werden geliftet haben

Konjunktiv I Präsens
ich lifte
du liftest
er lifte
wir liften
ihr liftet
sie; Sie liften

Konjunktiv I Perfekt
ich habe geliftet
du habest geliftet
er habe geliftet
wir haben geliftet
ihr habet geliftet
sie; Sie haben geliftet

Konjunktiv II Präsens
ich liftete
du liftetest
er liftete
wir lifteten
ihr liftetet
sie; Sie lifteten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte geliftet
du hättest geliftet
er hätte geliftet
wir hätten geliftet
ihr hättet geliftet
sie; Sie hätten geliftet

Konjunktiv II Futur I
ich würde liften
du würdest liften
er würde liften
wir würden liften
ihr würdet liften
sie; Sie würden liften

Konjunktiv II Futur II
ich würde geliftet haben
du würdest geliftet haben
er würde geliftet haben
wir würden geliftet haben
ihr würdet geliftet haben
sie; Sie würden geliftet haben

der Imperativ
du lifte


Voorbeelden

  1. Der Lift kommt hoch.
    De lift komt eraan.
  2. Sie bewegen den Lift.
    Zij bedienen de lift.
  3. Sein Lift ist steckengeblieben.
    Die zit vast in de lift.
  4. Bleib unten beim Lift.
    Zet je beneden bij de lift.
  5. Nimm doch den Lift.
    Neem de lift dan.
  6. Er arbeitete beim Lift.
    Hij werkte bij de liften.
  7. Wir trafen uns im Lift.
    We zagen elkaar in de lift.
  8. Er war ein Lift Aufseher.
    Hij werkte als liftjongen.
  9. Wo ist hier ein Lift?
    Waar is hier een lift?
  10. Warum geht der Lift nicht?
    Waarom werkt de lift niet?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden