Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: liegen
NL: liegen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gelogen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik lieg
jij liegt
hij liegt
wij liegen
jullie liegen
zij liegen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gelogen
jij hebt gelogen
hij heeft gelogen
wij hebben gelogen
jullie hebben gelogen
zij hebben gelogen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik loog
jij loog
hij loog
wij logen
jullie logen
zij logen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gelogen
jij had gelogen
hij had gelogen
wij hadden gelogen
jullie hadden gelogen
zij hadden gelogen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal liegen
jij zult liegen
hij zal liegen
wij zullen liegen
jullie zullen liegen
zij zullen liegen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gelogen hebben
jij zult gelogen hebben
hij zal gelogen hebben
wij zullen gelogen hebben
jullie zullen gelogen hebben
zij zullen gelogen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou liegen
jij zou liegen
hij zou liegen
wij zouden liegen
jullie zouden liegen
zij zouden liegen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gelogen hebben
jij zou gelogen hebben
hij zou gelogen hebben
wij zouden gelogen hebben
jullie zouden gelogen hebben
zij zouden gelogen hebben

Gebiedende wijs
lieg

Aanvoegende wijs
liege

Voorbeelden

  1. Tiquitiquiti, tiquitiquiti. Liegen, ik lieg, ik lieg, liegen, leugenaar.
    Tiquitiquiti, tiquitiquiti, lying, I lie, I lie, lying, liar.
  2. Ik lieg en ik lieg en... ik lieg!
    I lie and I lie and... I lie!
  3. Ik lieg niet, ik lieg niet.
    I 'm not lying, I 'm not lying.
  4. Lieg niet tegen me. Ik lieg niet.
    Don 't lie to me, brother.
  5. Lieg dan tenminste.
    The least you could do is lie.
  6. Annie, lieg niet.
    Annie, don 't lie.
  7. Lieg niet, dokter.
    Don 't lie to me, Doc.
  8. Lieg niet jongen!
    Do not lie to me my boy!
  9. [ Waarom lieg je?
    [ Why are you lying?
  10. Daarover lieg je.
    You 're lying about that.


DE: liegen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gelegen
liegend

Indikativ Präsens
ich liege
du liegst
er liegt
wir liegen
ihr liegt
sie; Sie liegen

Indikativ Perfekt
ich habe gelegen
du hast gelegen
er hat gelegen
wir haben gelegen
ihr habt gelegen
sie; Sie haben gelegen

Indikativ Präteritum
ich lag
du lagst
er lag
wir lagen
ihr lagt
sie; Sie lagen

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gelegen
du hattest gelegen
er hatte gelegen
wir hatten gelegen
ihr hattet gelegen
sie; Sie hatten gelegen

Indikativ Futur I
ich werde liegen
du wirst liegen
er wird liegen
wir werden liegen
ihr werdet liegen
sie; Sie werden liegen

Indikativ Futur II
ich werde gelegen haben
du wirst gelegen haben
er wird gelegen haben
wir werden gelegen haben
ihr werdet gelegen haben
sie; Sie werden gelegen haben

Konjunktiv I Präsens
ich liege
du liegest
er liege
wir liegen
ihr lieget
sie; Sie liegen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gelegen
du habest gelegen
er habe gelegen
wir haben gelegen
ihr habet gelegen
sie; Sie haben gelegen

Konjunktiv II Präsens
ich läge
du lägest
er läge
wir lägen
ihr läget
sie; Sie lägen

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gelegen
du hättest gelegen
er hätte gelegen
wir hätten gelegen
ihr hättet gelegen
sie; Sie hätten gelegen

Konjunktiv II Futur I
ich würde liegen
du würdest liegen
er würde liegen
wir würden liegen
ihr würdet liegen
sie; Sie würden liegen

Konjunktiv II Futur II
ich würde gelegen haben
du würdest gelegen haben
er würde gelegen haben
wir würden gelegen haben
ihr würdet gelegen haben
sie; Sie würden gelegen haben

der Imperativ
du liege; lieg


Voorbeelden

  1. Lieg ich richtig, Junge?
    Word ik al warmer, vriendje?
  2. Dann lieg ich wohl falsch.
    Dan zal ik er wel naast zitten.
  3. Also lieg ich auf dem Boden.
    Dus ik lag op de grond.
  4. Wenn ich auf dem Boden lieg
    Wanneer ik op de grond lig
  5. Mit meinem Outfit lieg ich wohl doch richtig.
    Ik heb de juiste kleren bij me.
  6. Sonst lieg ich um diese Zeit im Bett.
    Het is alleen na mijn bedtijd.
  7. Komm schon, Brett, lieg nicht einfach so da!
    Kom op, Brett. Blijf niet zo liggen.
  8. Also, ich lieg im Bett und schlaf tief und fest.
    Oké, ik lig in bed... en ik slaap.
  9. Die glauben doch, ich lieg im Bett und hab die Windpocken.
    Voor zover zij weten, zit ik thuis met de water...
  10. Ich lieg einen Tag flach, so hämmerst du auf mich ein.
    Ik heb een dag nodig om bij te komen. Alsof ik een klap heb gekregen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden