Voorbeelden

1. Das übernehmen alles diese wunderbaren Lehr-Assistenten.
   Ze hebben geweldige assistenten die dit soort dingen van je overnemen.
2. Informieren Lehr- und Verwaltungspersonal über Curriculumentwicklung, Gebrauch von Materialien und Ausrüstung.
   Adviseert docenten en administratief personeel over curriculumontwikkeling en het gebruik van materialen en instrumenten.
3. Sie lehren keine Mathematik, Sie lehren den Test.
   Je leert ze geen wiskunde, je leert de test.
4. Lehren und Anweisungen.
   Lessen en begeleiding.
5. Wirst du mich lehren?
   Wil je' t mij dan leren?
6. Ich verstehe lehren Schmerz.
   Ik snap dat het moeilijk is.
7. Wir lehren die Menschen.
   We onderwijze mensen.
8. Lehren Sie es mich?
   Wilt u het me leren?
9. Das wird dich lehren.
   Dat zal je leren.
10. Du solltest Magie lehren.
    Je zou magielerares moeten worden.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden