NL: legitimeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gelegitimeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik legitimeer jij legitimeert hij legitimeert wij legitimeren jullie legitimeren zij legitimeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gelegitimeerd jij hebt gelegitimeerd hij heeft gelegitimeerd wij hebben gelegitimeerd jullie hebben gelegitimeerd zij hebben gelegitimeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik legitimeerde jij legitimeerde hij legitimeerde wij legitimeerden jullie legitimeerden zij legitimeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gelegitimeerd jij had gelegitimeerd hij had gelegitimeerd wij hadden gelegitimeerd jullie hadden gelegitimeerd zij hadden gelegitimeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal legitimeren jij zult legitimeren hij zal legitimeren wij zullen legitimeren jullie zullen legitimeren zij zullen legitimeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gelegitimeerd hebben jij zult gelegitimeerd hebben hij zal gelegitimeerd hebben wij zullen gelegitimeerd hebben jullie zullen gelegitimeerd hebben zij zullen gelegitimeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou legitimeren jij zou legitimeren hij zou legitimeren wij zouden legitimeren jullie zouden legitimeren zij zouden legitimeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gelegitimeerd hebben jij zou gelegitimeerd hebben hij zou gelegitimeerd hebben wij zouden gelegitimeerd hebben jullie zouden gelegitimeerd hebben zij zouden gelegitimeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
legitimeer
|
| Aanvoegende wijs |
| legitimere |