NL: legen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geleegd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik leeg jij leegt hij leegt wij legen jullie legen zij legen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geleegd jij hebt geleegd hij heeft geleegd wij hebben geleegd jullie hebben geleegd zij hebben geleegd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik leegde jij leegde hij leegde wij leegden jullie leegden zij leegden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geleegd jij had geleegd hij had geleegd wij hadden geleegd jullie hadden geleegd zij hadden geleegd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal legen jij zult legen hij zal legen wij zullen legen jullie zullen legen zij zullen legen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geleegd hebben jij zult geleegd hebben hij zal geleegd hebben wij zullen geleegd hebben jullie zullen geleegd hebben zij zullen geleegd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou legen jij zou legen hij zou legen wij zouden legen jullie zouden legen zij zouden legen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geleegd hebben jij zou geleegd hebben hij zou geleegd hebben wij zouden geleegd hebben jullie zouden geleegd hebben zij zouden geleegd hebben
|
| Gebiedende wijs |
leeg
|
| Aanvoegende wijs |
| lege |