Voorbeelden

1. Ich werde dich lahmlegen.
   Ik ga je tegenhouden.
2. Lahmlegen der Kommunikation da unten.
   Blokkeer alle communicatie.
3. Wir könnten ihr gesamtes Netz lahmlegen.
   We kunnen hun hele neurale netwerk in de war sturen.
4. So könnten wir das Ori-Supergate lahmlegen.
   Zo zouden we de Ori-supergate kunnen blokkeren.
5. Sie hätten das ganze Schiff lahmlegen können.
   Het hele schip had plat kunnen liggen.
6. Sie wollten, dass wir ein Startverbot verhängen... die Ökonomie lahmlegen.
   Ze wilden dat we de vliegtuigen aan de grond hielden, om de economie te stagneren.
7. Heutzutage kann jeder Idiot mit' nem Telefon die Wirtschaft lahmlegen.
   Elke gek met' n telefoon kan de hele stad lamleggen.
8. Wir wollen niemandem wehtun, aber wir müssen die Jungs lahmlegen.
   We willen niemand pijn doen, maar we moeten die kerels uitschakelen.
9. Was macht mehr Spaß: das Internet lahmlegen oder das Ding bauen?
   Het Internet crashen of dit ding maken?
10. Und er könnte uns lahmlegen. Wir müssen uns gut mit ihm stellen.
    En... hij kan ons opdoeken, dus moeten we bij hem in de smaak vallen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden