NL: kwanselen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gekwanseld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik kwansel jij kwanselt hij kwanselt wij kwanselen jullie kwanselen zij kwanselen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekwanseld jij hebt gekwanseld hij heeft gekwanseld wij hebben gekwanseld jullie hebben gekwanseld zij hebben gekwanseld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik kwanselde jij kwanselde hij kwanselde wij kwanselden jullie kwanselden zij kwanselden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekwanseld jij had gekwanseld hij had gekwanseld wij hadden gekwanseld jullie hadden gekwanseld zij hadden gekwanseld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal kwanselen jij zult kwanselen hij zal kwanselen wij zullen kwanselen jullie zullen kwanselen zij zullen kwanselen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekwanseld hebben jij zult gekwanseld hebben hij zal gekwanseld hebben wij zullen gekwanseld hebben jullie zullen gekwanseld hebben zij zullen gekwanseld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou kwanselen jij zou kwanselen hij zou kwanselen wij zouden kwanselen jullie zouden kwanselen zij zouden kwanselen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekwanseld hebben jij zou gekwanseld hebben hij zou gekwanseld hebben wij zouden gekwanseld hebben jullie zouden gekwanseld hebben zij zouden gekwanseld hebben
|
Gebiedende wijs |
kwansel
|
Aanvoegende wijs |
kwansele |