NL: kwaadspreken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
kwaadgesproken
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik spreek kwaad jij spreekt kwaad hij spreekt kwaad wij spreken kwaad jullie spreken kwaad zij spreken kwaad
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik kwaadspreek dat jij kwaadspreekt dat hij kwaadspreekt dat wij kwaadspreken dat jullie kwaadspreken dat zij kwaadspreken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb kwaadgesproken jij hebt kwaadgesproken hij heeft kwaadgesproken wij hebben kwaadgesproken jullie hebben kwaadgesproken zij hebben kwaadgesproken
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sprak kwaad jij sprak kwaad hij sprak kwaad wij spraken kwaad jullie spraken kwaad zij spraken kwaad
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik kwaadsprak dat jij kwaadsprak dat hij kwaadsprak dat wij kwaadspraken dat jullie kwaadspraken dat zij kwaadspraken
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had kwaadgesproken jij had kwaadgesproken hij had kwaadgesproken wij hadden kwaadgesproken jullie hadden kwaadgesproken zij hadden kwaadgesproken
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal kwaadspreken jij zult kwaadspreken hij zal kwaadspreken wij zullen kwaadspreken jullie zullen kwaadspreken zij zullen kwaadspreken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal kwaadgesproken hebben jij zult kwaadgesproken hebben hij zal kwaadgesproken hebben wij zullen kwaadgesproken hebben jullie zullen kwaadgesproken hebben zij zullen kwaadgesproken hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou kwaadspreken jij zou kwaadspreken hij zou kwaadspreken wij zouden kwaadspreken jullie zouden kwaadspreken zij zouden kwaadspreken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou kwaadgesproken hebben jij zou kwaadgesproken hebben hij zou kwaadgesproken hebben wij zouden kwaadgesproken hebben jullie zouden kwaadgesproken hebben zij zouden kwaadgesproken hebben
|
Gebiedende wijs |
spreek kwaad
|
Aanvoegende wijs |
kwaadspreke |