NL: kromliggen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
kromgelegen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik lig krom jij ligt krom hij ligt krom wij liggen krom jullie liggen krom zij liggen krom
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik kromlig dat jij kromligt dat hij kromligt dat wij kromliggen dat jullie kromliggen dat zij kromliggen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb kromgelegen jij hebt kromgelegen hij heeft kromgelegen wij hebben kromgelegen jullie hebben kromgelegen zij hebben kromgelegen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik lag krom jij lag krom hij lag krom wij lagen krom jullie lagen krom zij lagen krom
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik kromlag dat jij kromlag dat hij kromlag dat wij kromlagen dat jullie kromlagen dat zij kromlagen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had kromgelegen jij had kromgelegen hij had kromgelegen wij hadden kromgelegen jullie hadden kromgelegen zij hadden kromgelegen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal kromliggen jij zult kromliggen hij zal kromliggen wij zullen kromliggen jullie zullen kromliggen zij zullen kromliggen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal kromgelegen hebben jij zult kromgelegen hebben hij zal kromgelegen hebben wij zullen kromgelegen hebben jullie zullen kromgelegen hebben zij zullen kromgelegen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou kromliggen jij zou kromliggen hij zou kromliggen wij zouden kromliggen jullie zouden kromliggen zij zouden kromliggen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou kromgelegen hebben jij zou kromgelegen hebben hij zou kromgelegen hebben wij zouden kromgelegen hebben jullie zouden kromgelegen hebben zij zouden kromgelegen hebben
|
| Gebiedende wijs |
lig krom
|
| Aanvoegende wijs |
| kromligge |