Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: kriebelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gekriebeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik kriebel
jij kriebelt
hij kriebelt
wij kriebelen
jullie kriebelen
zij kriebelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gekriebeld
jij hebt gekriebeld
hij heeft gekriebeld
wij hebben gekriebeld
jullie hebben gekriebeld
zij hebben gekriebeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik kriebelde
jij kriebelde
hij kriebelde
wij kriebelden
jullie kriebelden
zij kriebelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gekriebeld
jij had gekriebeld
hij had gekriebeld
wij hadden gekriebeld
jullie hadden gekriebeld
zij hadden gekriebeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal kriebelen
jij zult kriebelen
hij zal kriebelen
wij zullen kriebelen
jullie zullen kriebelen
zij zullen kriebelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gekriebeld hebben
jij zult gekriebeld hebben
hij zal gekriebeld hebben
wij zullen gekriebeld hebben
jullie zullen gekriebeld hebben
zij zullen gekriebeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou kriebelen
jij zou kriebelen
hij zou kriebelen
wij zouden kriebelen
jullie zouden kriebelen
zij zouden kriebelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gekriebeld hebben
jij zou gekriebeld hebben
hij zou gekriebeld hebben
wij zouden gekriebeld hebben
jullie zouden gekriebeld hebben
zij zouden gekriebeld hebben

Gebiedende wijs
kriebel

Aanvoegende wijs
kriebele

Voorbeelden

  1. Kriebel, kriebel, kriebel!
    tickle, tickle, tickle!
  2. Wat was de kriebel van onze familie?
    You know what our ancestors itched for?
  3. Ze heeft vast last van de vijf-jaars-kriebel.
    She 's probably just suffering from the five-year itch.
  4. Geef me een bot en kriebel mijn buik, en ik ben je man.
    Give me a bone and a belly rub, and I 'm your man.
  5. Ik reed al met de auto voordat je een kriebel in je vaders broek was.
    I was driving before you were an itch in your daddy 's pants.
  6. Mijn implantaten kriebelen.
    My implants feel itchy.
  7. Ik heb een kriebel in mijn oor dat ik in de zomer krijg van schimmelsporen die...
    I got a little tickle in my ear that I get in the summer from mold spores that
  8. Daar gaat haar neus van kriebelen.
    It makes her nose tickle.
  9. Haal ze weg! De teken. Ze kriebelen!
    Name 's Prickles, these ticks tickle!
  10. Als ze draaien en keren en kriebelen in onze maag?
    When they twist and turn and tickle in our stomachs?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden