NL: krenken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gekrenkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik krenk jij krenkt hij krenkt wij krenken jullie krenken zij krenken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekrenkt jij hebt gekrenkt hij heeft gekrenkt wij hebben gekrenkt jullie hebben gekrenkt zij hebben gekrenkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik krenkte jij krenkte hij krenkte wij krenkten jullie krenkten zij krenkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekrenkt jij had gekrenkt hij had gekrenkt wij hadden gekrenkt jullie hadden gekrenkt zij hadden gekrenkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal krenken jij zult krenken hij zal krenken wij zullen krenken jullie zullen krenken zij zullen krenken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekrenkt hebben jij zult gekrenkt hebben hij zal gekrenkt hebben wij zullen gekrenkt hebben jullie zullen gekrenkt hebben zij zullen gekrenkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou krenken jij zou krenken hij zou krenken wij zouden krenken jullie zouden krenken zij zouden krenken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekrenkt hebben jij zou gekrenkt hebben hij zou gekrenkt hebben wij zouden gekrenkt hebben jullie zouden gekrenkt hebben zij zouden gekrenkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
krenk
|
| Aanvoegende wijs |
| krenke |