Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: kortsluiten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
kortgesloten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik sluit kort
jij sluit kort
hij sluit kort
wij sluiten kort
jullie sluiten kort
zij sluiten kort

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik kortsluit
dat jij kortsluit
dat hij kortsluit
dat wij kortsluiten
dat jullie kortsluiten
dat zij kortsluiten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb kortgesloten
jij hebt kortgesloten
hij heeft kortgesloten
wij hebben kortgesloten
jullie hebben kortgesloten
zij hebben kortgesloten

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik sloot kort
jij sloot kort
hij sloot kort
wij sloten kort
jullie sloten kort
zij sloten kort

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik kortsloot
dat jij kortsloot
dat hij kortsloot
dat wij kortsloten
dat jullie kortsloten
dat zij kortsloten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had kortgesloten
jij had kortgesloten
hij had kortgesloten
wij hadden kortgesloten
jullie hadden kortgesloten
zij hadden kortgesloten

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal kortsluiten
jij zult kortsluiten
hij zal kortsluiten
wij zullen kortsluiten
jullie zullen kortsluiten
zij zullen kortsluiten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal kortgesloten hebben
jij zult kortgesloten hebben
hij zal kortgesloten hebben
wij zullen kortgesloten hebben
jullie zullen kortgesloten hebben
zij zullen kortgesloten hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou kortsluiten
jij zou kortsluiten
hij zou kortsluiten
wij zouden kortsluiten
jullie zouden kortsluiten
zij zouden kortsluiten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou kortgesloten hebben
jij zou kortgesloten hebben
hij zou kortgesloten hebben
wij zouden kortgesloten hebben
jullie zouden kortgesloten hebben
zij zouden kortgesloten hebben

Gebiedende wijs
sluit kort

Aanvoegende wijs
kortsluite

Voorbeelden

  1. Ik kan' m kortsluiten.
    I could hot-wire it.
  2. Sorry dat ik dit moet kortsluiten.
    Sorry to have to cut this short.
  3. Probeer de boor controles te kortsluiten.
    Try and crosswire the drilling controls.
  4. Iemand, die auto' s kan kortsluiten of deuren openen kan met kredietkaarten.
    Man, those cars can short-circuit or doors can be by credit card.
  5. Als we elkaar aanraken, kortsluiten we het differentiaal, tijd kan weer beginnen.
    If we touch, we short out the differential. Time can begin again.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden