NL: koppelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gekoppeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik koppel jij koppelt hij koppelt wij koppelen jullie koppelen zij koppelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekoppeld jij hebt gekoppeld hij heeft gekoppeld wij hebben gekoppeld jullie hebben gekoppeld zij hebben gekoppeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik koppelde jij koppelde hij koppelde wij koppelden jullie koppelden zij koppelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekoppeld jij had gekoppeld hij had gekoppeld wij hadden gekoppeld jullie hadden gekoppeld zij hadden gekoppeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal koppelen jij zult koppelen hij zal koppelen wij zullen koppelen jullie zullen koppelen zij zullen koppelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekoppeld hebben jij zult gekoppeld hebben hij zal gekoppeld hebben wij zullen gekoppeld hebben jullie zullen gekoppeld hebben zij zullen gekoppeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou koppelen jij zou koppelen hij zou koppelen wij zouden koppelen jullie zouden koppelen zij zouden koppelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekoppeld hebben jij zou gekoppeld hebben hij zou gekoppeld hebben wij zouden gekoppeld hebben jullie zouden gekoppeld hebben zij zouden gekoppeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
koppel
|
| Aanvoegende wijs |
| koppele |