NL: konfijten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gekonfijt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik konfijt jij konfijt hij konfijt wij konfijten jullie konfijten zij konfijten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekonfijt jij hebt gekonfijt hij heeft gekonfijt wij hebben gekonfijt jullie hebben gekonfijt zij hebben gekonfijt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik konfijtte jij konfijtte hij konfijtte wij konfijtten jullie konfijtten zij konfijtten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekonfijt jij had gekonfijt hij had gekonfijt wij hadden gekonfijt jullie hadden gekonfijt zij hadden gekonfijt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal konfijten jij zult konfijten hij zal konfijten wij zullen konfijten jullie zullen konfijten zij zullen konfijten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekonfijt hebben jij zult gekonfijt hebben hij zal gekonfijt hebben wij zullen gekonfijt hebben jullie zullen gekonfijt hebben zij zullen gekonfijt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou konfijten jij zou konfijten hij zou konfijten wij zouden konfijten jullie zouden konfijten zij zouden konfijten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekonfijt hebben jij zou gekonfijt hebben hij zou gekonfijt hebben wij zouden gekonfijt hebben jullie zouden gekonfijt hebben zij zouden gekonfijt hebben
|
| Gebiedende wijs |
konfijt
|
| Aanvoegende wijs |
| konfijte |