NL: koelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gekoeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik koel jij koelt hij koelt wij koelen jullie koelen zij koelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekoeld jij hebt gekoeld hij heeft gekoeld wij hebben gekoeld jullie hebben gekoeld zij hebben gekoeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik koelde jij koelde hij koelde wij koelden jullie koelden zij koelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekoeld jij had gekoeld hij had gekoeld wij hadden gekoeld jullie hadden gekoeld zij hadden gekoeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal koelen jij zult koelen hij zal koelen wij zullen koelen jullie zullen koelen zij zullen koelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekoeld hebben jij zult gekoeld hebben hij zal gekoeld hebben wij zullen gekoeld hebben jullie zullen gekoeld hebben zij zullen gekoeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou koelen jij zou koelen hij zou koelen wij zouden koelen jullie zouden koelen zij zouden koelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekoeld hebben jij zou gekoeld hebben hij zou gekoeld hebben wij zouden gekoeld hebben jullie zouden gekoeld hebben zij zouden gekoeld hebben
|
Gebiedende wijs |
koel
|
Aanvoegende wijs |
koele |