NL: koeioneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gekoeioneerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik koeioneer jij koeioneert hij koeioneert wij koeioneren jullie koeioneren zij koeioneren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekoeioneerd jij hebt gekoeioneerd hij heeft gekoeioneerd wij hebben gekoeioneerd jullie hebben gekoeioneerd zij hebben gekoeioneerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik koeioneerde jij koeioneerde hij koeioneerde wij koeioneerden jullie koeioneerden zij koeioneerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekoeioneerd jij had gekoeioneerd hij had gekoeioneerd wij hadden gekoeioneerd jullie hadden gekoeioneerd zij hadden gekoeioneerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal koeioneren jij zult koeioneren hij zal koeioneren wij zullen koeioneren jullie zullen koeioneren zij zullen koeioneren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekoeioneerd hebben jij zult gekoeioneerd hebben hij zal gekoeioneerd hebben wij zullen gekoeioneerd hebben jullie zullen gekoeioneerd hebben zij zullen gekoeioneerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou koeioneren jij zou koeioneren hij zou koeioneren wij zouden koeioneren jullie zouden koeioneren zij zouden koeioneren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekoeioneerd hebben jij zou gekoeioneerd hebben hij zou gekoeioneerd hebben wij zouden gekoeioneerd hebben jullie zouden gekoeioneerd hebben zij zouden gekoeioneerd hebben
|
Gebiedende wijs |
koeioneer
|
Aanvoegende wijs |
koeionere |