NL: knechten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geknecht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik knecht jij knecht hij knecht wij knechten jullie knechten zij knechten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geknecht jij hebt geknecht hij heeft geknecht wij hebben geknecht jullie hebben geknecht zij hebben geknecht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik knechtte jij knechtte hij knechtte wij knechtten jullie knechtten zij knechtten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geknecht jij had geknecht hij had geknecht wij hadden geknecht jullie hadden geknecht zij hadden geknecht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal knechten jij zult knechten hij zal knechten wij zullen knechten jullie zullen knechten zij zullen knechten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geknecht hebben jij zult geknecht hebben hij zal geknecht hebben wij zullen geknecht hebben jullie zullen geknecht hebben zij zullen geknecht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou knechten jij zou knechten hij zou knechten wij zouden knechten jullie zouden knechten zij zouden knechten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geknecht hebben jij zou geknecht hebben hij zou geknecht hebben wij zouden geknecht hebben jullie zouden geknecht hebben zij zouden geknecht hebben
|
| Gebiedende wijs |
knecht
|
| Aanvoegende wijs |
| knechte |