NL: knappen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geknapt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik knap jij knapt hij knapt wij knappen jullie knappen zij knappen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geknapt jij hebt geknapt hij heeft geknapt wij hebben geknapt jullie hebben geknapt zij hebben geknapt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik knapte jij knapte hij knapte wij knapten jullie knapten zij knapten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geknapt jij had geknapt hij had geknapt wij hadden geknapt jullie hadden geknapt zij hadden geknapt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal knappen jij zult knappen hij zal knappen wij zullen knappen jullie zullen knappen zij zullen knappen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geknapt hebben jij zult geknapt hebben hij zal geknapt hebben wij zullen geknapt hebben jullie zullen geknapt hebben zij zullen geknapt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou knappen jij zou knappen hij zou knappen wij zouden knappen jullie zouden knappen zij zouden knappen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geknapt hebben jij zou geknapt hebben hij zou geknapt hebben wij zouden geknapt hebben jullie zouden geknapt hebben zij zouden geknapt hebben
|
| Gebiedende wijs |
knap
|
| Aanvoegende wijs |
| knappe |