Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: klaarleggen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
klaargelegd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik leg klaar
jij legt klaar
hij legt klaar
wij leggen klaar
jullie leggen klaar
zij leggen klaar

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik klaarleg
dat jij klaarlegt
dat hij klaarlegt
dat wij klaarleggen
dat jullie klaarleggen
dat zij klaarleggen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb klaargelegd
jij hebt klaargelegd
hij heeft klaargelegd
wij hebben klaargelegd
jullie hebben klaargelegd
zij hebben klaargelegd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik legde klaar
jij legde klaar
hij legde klaar
wij legden klaar
jullie legden klaar
zij legden klaar

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik klaarlegde
dat jij klaarlegde
dat hij klaarlegde
dat wij klaarlegden
dat jullie klaarlegden
dat zij klaarlegden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had klaargelegd
jij had klaargelegd
hij had klaargelegd
wij hadden klaargelegd
jullie hadden klaargelegd
zij hadden klaargelegd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal klaarleggen
jij zult klaarleggen
hij zal klaarleggen
wij zullen klaarleggen
jullie zullen klaarleggen
zij zullen klaarleggen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal klaargelegd hebben
jij zult klaargelegd hebben
hij zal klaargelegd hebben
wij zullen klaargelegd hebben
jullie zullen klaargelegd hebben
zij zullen klaargelegd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou klaarleggen
jij zou klaarleggen
hij zou klaarleggen
wij zouden klaarleggen
jullie zouden klaarleggen
zij zouden klaarleggen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou klaargelegd hebben
jij zou klaargelegd hebben
hij zou klaargelegd hebben
wij zouden klaargelegd hebben
jullie zouden klaargelegd hebben
zij zouden klaargelegd hebben

Gebiedende wijs
leg klaar

Aanvoegende wijs
klaarlegge

Voorbeelden

  1. Ze moeten het geld klaarleggen.
    They must have cash lying.
  2. Ariel zou het bestek klaarleggen.
    Ariel 's supposed to do the silverware.
  3. 125 mg Methylpred en epinefrine klaarleggen.
    One-twenty-five of Methylpred and epi at the bedside.
  4. Ik zal ze allemaal klaarleggen voor u.
    I 'll put them all together for you.
  5. Ik laat een pasje voor je klaarleggen aan de ingang.
    I 'll leave a pass for you at the front.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden