Voorbeelden

1. You wore your kilt.
   Je had je kilt aan.
2. All over my favorite kilt.
   Op m' n lievelingskilt.
3. You should have brought your kilt.
   Je had je kilt mee moeten nemen.
4. It 's called a kilt, sir.
   Dat wordt een kilt genoemd, meneer.
5. That y 'all be sold or kilt.
   Dat jullie verkocht of gedood werden.
6. Nobody ever bothers anybody wearing a kilt.
   Niemand stoort zich ooit als een ander een kilt draagt.
7. + all drill 't something on underneath me kilt
   Laten opknappen iets onder mijn kilt...
8. So why don 't you wear a kilt?
   Waarom draag je dan geen kilt?
9. You know, the place right underneath your kilt
   Je weet wel, het plekje net onder je kilt.
10. It 's a kilt, and it 's tradition.
    Dat is een kilt. Het is traditie.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden