NL: ketenen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geketend
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik keten jij ketent hij ketent wij ketenen jullie ketenen zij ketenen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geketend jij hebt geketend hij heeft geketend wij hebben geketend jullie hebben geketend zij hebben geketend
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ketende jij ketende hij ketende wij ketenden jullie ketenden zij ketenden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geketend jij had geketend hij had geketend wij hadden geketend jullie hadden geketend zij hadden geketend
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ketenen jij zult ketenen hij zal ketenen wij zullen ketenen jullie zullen ketenen zij zullen ketenen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geketend hebben jij zult geketend hebben hij zal geketend hebben wij zullen geketend hebben jullie zullen geketend hebben zij zullen geketend hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ketenen jij zou ketenen hij zou ketenen wij zouden ketenen jullie zouden ketenen zij zouden ketenen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geketend hebben jij zou geketend hebben hij zou geketend hebben wij zouden geketend hebben jullie zouden geketend hebben zij zouden geketend hebben
|
Gebiedende wijs |
keten
|
Aanvoegende wijs |
ketene |