NL: kerkeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gekerkerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik kerker jij kerkert hij kerkert wij kerkeren jullie kerkeren zij kerkeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekerkerd jij hebt gekerkerd hij heeft gekerkerd wij hebben gekerkerd jullie hebben gekerkerd zij hebben gekerkerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik kerkerde jij kerkerde hij kerkerde wij kerkerden jullie kerkerden zij kerkerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekerkerd jij had gekerkerd hij had gekerkerd wij hadden gekerkerd jullie hadden gekerkerd zij hadden gekerkerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal kerkeren jij zult kerkeren hij zal kerkeren wij zullen kerkeren jullie zullen kerkeren zij zullen kerkeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekerkerd hebben jij zult gekerkerd hebben hij zal gekerkerd hebben wij zullen gekerkerd hebben jullie zullen gekerkerd hebben zij zullen gekerkerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou kerkeren jij zou kerkeren hij zou kerkeren wij zouden kerkeren jullie zouden kerkeren zij zouden kerkeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekerkerd hebben jij zou gekerkerd hebben hij zou gekerkerd hebben wij zouden gekerkerd hebben jullie zouden gekerkerd hebben zij zouden gekerkerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
kerker
|
| Aanvoegende wijs |
| kerkere |