NL: katten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gekat
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik kat jij kat hij kat wij katten jullie katten zij katten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekat jij hebt gekat hij heeft gekat wij hebben gekat jullie hebben gekat zij hebben gekat
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik katte jij katte hij katte wij katten jullie katten zij katten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekat jij had gekat hij had gekat wij hadden gekat jullie hadden gekat zij hadden gekat
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal katten jij zult katten hij zal katten wij zullen katten jullie zullen katten zij zullen katten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekat hebben jij zult gekat hebben hij zal gekat hebben wij zullen gekat hebben jullie zullen gekat hebben zij zullen gekat hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou katten jij zou katten hij zou katten wij zouden katten jullie zouden katten zij zouden katten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekat hebben jij zou gekat hebben hij zou gekat hebben wij zouden gekat hebben jullie zouden gekat hebben zij zouden gekat hebben
|
| Gebiedende wijs |
kat
|
| Aanvoegende wijs |
| katte |