NL: karteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gekarteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik karteer jij karteert hij karteert wij karteren jullie karteren zij karteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekarteerd jij hebt gekarteerd hij heeft gekarteerd wij hebben gekarteerd jullie hebben gekarteerd zij hebben gekarteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik karteerde jij karteerde hij karteerde wij karteerden jullie karteerden zij karteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekarteerd jij had gekarteerd hij had gekarteerd wij hadden gekarteerd jullie hadden gekarteerd zij hadden gekarteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal karteren jij zult karteren hij zal karteren wij zullen karteren jullie zullen karteren zij zullen karteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekarteerd hebben jij zult gekarteerd hebben hij zal gekarteerd hebben wij zullen gekarteerd hebben jullie zullen gekarteerd hebben zij zullen gekarteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou karteren jij zou karteren hij zou karteren wij zouden karteren jullie zouden karteren zij zouden karteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekarteerd hebben jij zou gekarteerd hebben hij zou gekarteerd hebben wij zouden gekarteerd hebben jullie zouden gekarteerd hebben zij zouden gekarteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
karteer
|
Aanvoegende wijs |
kartere |