NL: kartelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gekarteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik kartel jij kartelt hij kartelt wij kartelen jullie kartelen zij kartelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekarteld jij hebt gekarteld hij heeft gekarteld wij hebben gekarteld jullie hebben gekarteld zij hebben gekarteld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik kartelde jij kartelde hij kartelde wij kartelden jullie kartelden zij kartelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekarteld jij had gekarteld hij had gekarteld wij hadden gekarteld jullie hadden gekarteld zij hadden gekarteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal kartelen jij zult kartelen hij zal kartelen wij zullen kartelen jullie zullen kartelen zij zullen kartelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekarteld hebben jij zult gekarteld hebben hij zal gekarteld hebben wij zullen gekarteld hebben jullie zullen gekarteld hebben zij zullen gekarteld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou kartelen jij zou kartelen hij zou kartelen wij zouden kartelen jullie zouden kartelen zij zouden kartelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekarteld hebben jij zou gekarteld hebben hij zou gekarteld hebben wij zouden gekarteld hebben jullie zouden gekarteld hebben zij zouden gekarteld hebben
|
| Gebiedende wijs |
kartel
|
| Aanvoegende wijs |
| kartele |