NL: kapittelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gekapitteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik kapittel jij kapittelt hij kapittelt wij kapittelen jullie kapittelen zij kapittelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekapitteld jij hebt gekapitteld hij heeft gekapitteld wij hebben gekapitteld jullie hebben gekapitteld zij hebben gekapitteld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik kapittelde jij kapittelde hij kapittelde wij kapittelden jullie kapittelden zij kapittelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekapitteld jij had gekapitteld hij had gekapitteld wij hadden gekapitteld jullie hadden gekapitteld zij hadden gekapitteld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal kapittelen jij zult kapittelen hij zal kapittelen wij zullen kapittelen jullie zullen kapittelen zij zullen kapittelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekapitteld hebben jij zult gekapitteld hebben hij zal gekapitteld hebben wij zullen gekapitteld hebben jullie zullen gekapitteld hebben zij zullen gekapitteld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou kapittelen jij zou kapittelen hij zou kapittelen wij zouden kapittelen jullie zouden kapittelen zij zouden kapittelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekapitteld hebben jij zou gekapitteld hebben hij zou gekapitteld hebben wij zouden gekapitteld hebben jullie zouden gekapitteld hebben zij zouden gekapitteld hebben
|
| Gebiedende wijs |
kapittel
|
| Aanvoegende wijs |
| kapittele |