NL: kanonneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gekanonneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik kanonneer jij kanonneert hij kanonneert wij kanonneren jullie kanonneren zij kanonneren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekanonneerd jij hebt gekanonneerd hij heeft gekanonneerd wij hebben gekanonneerd jullie hebben gekanonneerd zij hebben gekanonneerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik kanonneerde jij kanonneerde hij kanonneerde wij kanonneerden jullie kanonneerden zij kanonneerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekanonneerd jij had gekanonneerd hij had gekanonneerd wij hadden gekanonneerd jullie hadden gekanonneerd zij hadden gekanonneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal kanonneren jij zult kanonneren hij zal kanonneren wij zullen kanonneren jullie zullen kanonneren zij zullen kanonneren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekanonneerd hebben jij zult gekanonneerd hebben hij zal gekanonneerd hebben wij zullen gekanonneerd hebben jullie zullen gekanonneerd hebben zij zullen gekanonneerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou kanonneren jij zou kanonneren hij zou kanonneren wij zouden kanonneren jullie zouden kanonneren zij zouden kanonneren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekanonneerd hebben jij zou gekanonneerd hebben hij zou gekanonneerd hebben wij zouden gekanonneerd hebben jullie zouden gekanonneerd hebben zij zouden gekanonneerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
kanonneer
|
| Aanvoegende wijs |
| kanonnere |