NL: kaderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gekaderd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik kader jij kadert hij kadert wij kaderen jullie kaderen zij kaderen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekaderd jij hebt gekaderd hij heeft gekaderd wij hebben gekaderd jullie hebben gekaderd zij hebben gekaderd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik kaderde jij kaderde hij kaderde wij kaderden jullie kaderden zij kaderden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekaderd jij had gekaderd hij had gekaderd wij hadden gekaderd jullie hadden gekaderd zij hadden gekaderd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal kaderen jij zult kaderen hij zal kaderen wij zullen kaderen jullie zullen kaderen zij zullen kaderen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekaderd hebben jij zult gekaderd hebben hij zal gekaderd hebben wij zullen gekaderd hebben jullie zullen gekaderd hebben zij zullen gekaderd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou kaderen jij zou kaderen hij zou kaderen wij zouden kaderen jullie zouden kaderen zij zouden kaderen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekaderd hebben jij zou gekaderd hebben hij zou gekaderd hebben wij zouden gekaderd hebben jullie zouden gekaderd hebben zij zouden gekaderd hebben
|
Gebiedende wijs |
kader
|
Aanvoegende wijs |
kadere |