NL: kaarten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gekaart
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik kaart jij kaart hij kaart wij kaarten jullie kaarten zij kaarten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gekaart jij hebt gekaart hij heeft gekaart wij hebben gekaart jullie hebben gekaart zij hebben gekaart
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik kaartte jij kaartte hij kaartte wij kaartten jullie kaartten zij kaartten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gekaart jij had gekaart hij had gekaart wij hadden gekaart jullie hadden gekaart zij hadden gekaart
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal kaarten jij zult kaarten hij zal kaarten wij zullen kaarten jullie zullen kaarten zij zullen kaarten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gekaart hebben jij zult gekaart hebben hij zal gekaart hebben wij zullen gekaart hebben jullie zullen gekaart hebben zij zullen gekaart hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou kaarten jij zou kaarten hij zou kaarten wij zouden kaarten jullie zouden kaarten zij zouden kaarten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gekaart hebben jij zou gekaart hebben hij zou gekaart hebben wij zouden gekaart hebben jullie zouden gekaart hebben zij zouden gekaart hebben
|
| Gebiedende wijs |
kaart
|
| Aanvoegende wijs |
| kaarte |