NL: justeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gejusteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik justeer jij justeert hij justeert wij justeren jullie justeren zij justeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gejusteerd jij hebt gejusteerd hij heeft gejusteerd wij hebben gejusteerd jullie hebben gejusteerd zij hebben gejusteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik justeerde jij justeerde hij justeerde wij justeerden jullie justeerden zij justeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gejusteerd jij had gejusteerd hij had gejusteerd wij hadden gejusteerd jullie hadden gejusteerd zij hadden gejusteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal justeren jij zult justeren hij zal justeren wij zullen justeren jullie zullen justeren zij zullen justeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gejusteerd hebben jij zult gejusteerd hebben hij zal gejusteerd hebben wij zullen gejusteerd hebben jullie zullen gejusteerd hebben zij zullen gejusteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou justeren jij zou justeren hij zou justeren wij zouden justeren jullie zouden justeren zij zouden justeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gejusteerd hebben jij zou gejusteerd hebben hij zou gejusteerd hebben wij zouden gejusteerd hebben jullie zouden gejusteerd hebben zij zouden gejusteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
justeer
|
| Aanvoegende wijs |
| justere |