NL: jongen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gejongd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik jong jij jongt hij jongt wij jongen jullie jongen zij jongen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gejongd jij hebt gejongd hij heeft gejongd wij hebben gejongd jullie hebben gejongd zij hebben gejongd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik jongde jij jongde hij jongde wij jongden jullie jongden zij jongden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gejongd jij had gejongd hij had gejongd wij hadden gejongd jullie hadden gejongd zij hadden gejongd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal jongen jij zult jongen hij zal jongen wij zullen jongen jullie zullen jongen zij zullen jongen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gejongd hebben jij zult gejongd hebben hij zal gejongd hebben wij zullen gejongd hebben jullie zullen gejongd hebben zij zullen gejongd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou jongen jij zou jongen hij zou jongen wij zouden jongen jullie zouden jongen zij zouden jongen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gejongd hebben jij zou gejongd hebben hij zou gejongd hebben wij zouden gejongd hebben jullie zouden gejongd hebben zij zouden gejongd hebben
|
| Gebiedende wijs |
jong
|
| Aanvoegende wijs |
| jonge |