NL: jobtracken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gejobtrackt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik jobtrack jij jobtrackt hij jobtrackt wij jobtracken jullie jobtracken zij jobtracken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gejobtrackt jij hebt gejobtrackt hij heeft gejobtrackt wij hebben gejobtrackt jullie hebben gejobtrackt zij hebben gejobtrackt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik jobtrackte jij jobtrackte hij jobtrackte wij jobtrackten jullie jobtrackten zij jobtrackten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gejobtrackt jij had gejobtrackt hij had gejobtrackt wij hadden gejobtrackt jullie hadden gejobtrackt zij hadden gejobtrackt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal jobtracken jij zult jobtracken hij zal jobtracken wij zullen jobtracken jullie zullen jobtracken zij zullen jobtracken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gejobtrackt hebben jij zult gejobtrackt hebben hij zal gejobtrackt hebben wij zullen gejobtrackt hebben jullie zullen gejobtrackt hebben zij zullen gejobtrackt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou jobtracken jij zou jobtracken hij zou jobtracken wij zouden jobtracken jullie zouden jobtracken zij zouden jobtracken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gejobtrackt hebben jij zou gejobtrackt hebben hij zou gejobtrackt hebben wij zouden gejobtrackt hebben jullie zouden gejobtrackt hebben zij zouden gejobtrackt hebben
|
| Gebiedende wijs |
jobtrack
|
| Aanvoegende wijs |
| jobtracke |