NL: jeremiëren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gejeremieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik jeremieer jij jeremieert hij jeremieert wij jeremiëren jullie jeremiëren zij jeremiëren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gejeremieerd jij hebt gejeremieerd hij heeft gejeremieerd wij hebben gejeremieerd jullie hebben gejeremieerd zij hebben gejeremieerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik jeremieerde jij jeremieerde hij jeremieerde wij jeremieerden jullie jeremieerden zij jeremieerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gejeremieerd jij had gejeremieerd hij had gejeremieerd wij hadden gejeremieerd jullie hadden gejeremieerd zij hadden gejeremieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal jeremiëren jij zult jeremiëren hij zal jeremiëren wij zullen jeremiëren jullie zullen jeremiëren zij zullen jeremiëren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gejeremieerd hebben jij zult gejeremieerd hebben hij zal gejeremieerd hebben wij zullen gejeremieerd hebben jullie zullen gejeremieerd hebben zij zullen gejeremieerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou jeremiëren jij zou jeremiëren hij zou jeremiëren wij zouden jeremiëren jullie zouden jeremiëren zij zouden jeremiëren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gejeremieerd hebben jij zou gejeremieerd hebben hij zou gejeremieerd hebben wij zouden gejeremieerd hebben jullie zouden gejeremieerd hebben zij zouden gejeremieerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
jeremieer
|
| Aanvoegende wijs |
| jeremiëre |