Voorbeelden

1. Bestattungsvorbereitungen irritieren mich.
   Begrafenisplannen verwarren me.
2. Sie irritieren mich, Mr. Kelson.
   Ik sta verbaasd over u, M. Kelson.
3. Um dich nicht zu irritieren.
   Ik dacht dat je dan afgeleid zou zijn.
4. Warum irritieren Sie mich so gerne?
   Waarom probeert u me altijd te ergeren?
5. Du fängst an mich zu irritieren.
   Je begint me te irriteren.
6. Als ob die mich irgendwie irritieren könnte.
   Alsof ze mij ooit gek zou kunnen maken.
7. Nein, und das Gefrage beginnt mich zu irritieren.
   Nee, je begint mij te irriteren door het te vragen.
8. Narcisse Anstrengungen mich da rein zu ziehen, irritieren mich.
   Het is alleen dat Narcisses pogingen om mij te lokken, me irriteren.
9. Viele magnetische Schlösser lassen sich von einem starken Seltenerd-Magneten irritieren.
   Veel magnetische sloten raken in de war van een sterke zeldzame-aardemagneet.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden