NL: irrigeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïrrigeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik irrigeer jij irrigeert hij irrigeert wij irrigeren jullie irrigeren zij irrigeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïrrigeerd jij hebt geïrrigeerd hij heeft geïrrigeerd wij hebben geïrrigeerd jullie hebben geïrrigeerd zij hebben geïrrigeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik irrigeerde jij irrigeerde hij irrigeerde wij irrigeerden jullie irrigeerden zij irrigeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïrrigeerd jij had geïrrigeerd hij had geïrrigeerd wij hadden geïrrigeerd jullie hadden geïrrigeerd zij hadden geïrrigeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal irrigeren jij zult irrigeren hij zal irrigeren wij zullen irrigeren jullie zullen irrigeren zij zullen irrigeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïrrigeerd hebben jij zult geïrrigeerd hebben hij zal geïrrigeerd hebben wij zullen geïrrigeerd hebben jullie zullen geïrrigeerd hebben zij zullen geïrrigeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou irrigeren jij zou irrigeren hij zou irrigeren wij zouden irrigeren jullie zouden irrigeren zij zouden irrigeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïrrigeerd hebben jij zou geïrrigeerd hebben hij zou geïrrigeerd hebben wij zouden geïrrigeerd hebben jullie zouden geïrrigeerd hebben zij zouden geïrrigeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
irrigeer
|
| Aanvoegende wijs |
| irrigere |