NL: iriseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïriseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik iriseer jij iriseert hij iriseert wij iriseren jullie iriseren zij iriseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïriseerd jij hebt geïriseerd hij heeft geïriseerd wij hebben geïriseerd jullie hebben geïriseerd zij hebben geïriseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik iriseerde jij iriseerde hij iriseerde wij iriseerden jullie iriseerden zij iriseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïriseerd jij had geïriseerd hij had geïriseerd wij hadden geïriseerd jullie hadden geïriseerd zij hadden geïriseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal iriseren jij zult iriseren hij zal iriseren wij zullen iriseren jullie zullen iriseren zij zullen iriseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïriseerd hebben jij zult geïriseerd hebben hij zal geïriseerd hebben wij zullen geïriseerd hebben jullie zullen geïriseerd hebben zij zullen geïriseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou iriseren jij zou iriseren hij zou iriseren wij zouden iriseren jullie zouden iriseren zij zouden iriseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïriseerd hebben jij zou geïriseerd hebben hij zou geïriseerd hebben wij zouden geïriseerd hebben jullie zouden geïriseerd hebben zij zouden geïriseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
iriseer
|
| Aanvoegende wijs |
| irisere |