NL: ioniseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geïoniseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ioniseer jij ioniseert hij ioniseert wij ioniseren jullie ioniseren zij ioniseren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïoniseerd jij hebt geïoniseerd hij heeft geïoniseerd wij hebben geïoniseerd jullie hebben geïoniseerd zij hebben geïoniseerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ioniseerde jij ioniseerde hij ioniseerde wij ioniseerden jullie ioniseerden zij ioniseerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïoniseerd jij had geïoniseerd hij had geïoniseerd wij hadden geïoniseerd jullie hadden geïoniseerd zij hadden geïoniseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ioniseren jij zult ioniseren hij zal ioniseren wij zullen ioniseren jullie zullen ioniseren zij zullen ioniseren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïoniseerd hebben jij zult geïoniseerd hebben hij zal geïoniseerd hebben wij zullen geïoniseerd hebben jullie zullen geïoniseerd hebben zij zullen geïoniseerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ioniseren jij zou ioniseren hij zou ioniseren wij zouden ioniseren jullie zouden ioniseren zij zouden ioniseren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïoniseerd hebben jij zou geïoniseerd hebben hij zou geïoniseerd hebben wij zouden geïoniseerd hebben jullie zouden geïoniseerd hebben zij zouden geïoniseerd hebben
|
Gebiedende wijs |
ioniseer
|
Aanvoegende wijs |
ionisere |