NL: inzepen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ingezeept
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zeep in jij zeept in hij zeept in wij zepen in jullie zepen in zij zepen in
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inzeep dat jij inzeept dat hij inzeept dat wij inzepen dat jullie inzepen dat zij inzepen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingezeept jij hebt ingezeept hij heeft ingezeept wij hebben ingezeept jullie hebben ingezeept zij hebben ingezeept
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zeepte in jij zeepte in hij zeepte in wij zeepten in jullie zeepten in zij zeepten in
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inzeepte dat jij inzeepte dat hij inzeepte dat wij inzeepten dat jullie inzeepten dat zij inzeepten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingezeept jij had ingezeept hij had ingezeept wij hadden ingezeept jullie hadden ingezeept zij hadden ingezeept
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal inzepen jij zult inzepen hij zal inzepen wij zullen inzepen jullie zullen inzepen zij zullen inzepen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingezeept hebben jij zult ingezeept hebben hij zal ingezeept hebben wij zullen ingezeept hebben jullie zullen ingezeept hebben zij zullen ingezeept hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou inzepen jij zou inzepen hij zou inzepen wij zouden inzepen jullie zouden inzepen zij zouden inzepen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingezeept hebben jij zou ingezeept hebben hij zou ingezeept hebben wij zouden ingezeept hebben jullie zouden ingezeept hebben zij zouden ingezeept hebben
|
| Gebiedende wijs |
zeep in
|
| Aanvoegende wijs |
| inzepe |