Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: inzakken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
ingezakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zak in
jij zakt in
hij zakt in
wij zakken in
jullie zakken in
zij zakken in

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inzak
dat jij inzakt
dat hij inzakt
dat wij inzakken
dat jullie inzakken
dat zij inzakken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb ingezakt
jij hebt ingezakt
hij heeft ingezakt
wij hebben ingezakt
jullie hebben ingezakt
zij hebben ingezakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zakte in
jij zakte in
hij zakte in
wij zakten in
jullie zakten in
zij zakten in

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inzakte
dat jij inzakte
dat hij inzakte
dat wij inzakten
dat jullie inzakten
dat zij inzakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had ingezakt
jij had ingezakt
hij had ingezakt
wij hadden ingezakt
jullie hadden ingezakt
zij hadden ingezakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal inzakken
jij zult inzakken
hij zal inzakken
wij zullen inzakken
jullie zullen inzakken
zij zullen inzakken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal ingezakt hebben
jij zult ingezakt hebben
hij zal ingezakt hebben
wij zullen ingezakt hebben
jullie zullen ingezakt hebben
zij zullen ingezakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou inzakken
jij zou inzakken
hij zou inzakken
wij zouden inzakken
jullie zouden inzakken
zij zouden inzakken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou ingezakt hebben
jij zou ingezakt hebben
hij zou ingezakt hebben
wij zouden ingezakt hebben
jullie zouden ingezakt hebben
zij zouden ingezakt hebben

Gebiedende wijs
zak in

Aanvoegende wijs
inzakke

Voorbeelden

  1. Zak in de stront.
    Frib scheibe und stirb!
  2. Zak in de stront. We gaan.
    Screw him, let 's go.
  3. Je gaat weer de zak in.
    We 're gonna have to bag you again.
  4. Wilde je Zak in gevaar brengen?
    You want to put Zak in danger?
  5. Michael, gooi de zak in het steegje.
    Michael, throw the bag into the alley.
  6. Er ligt nog een zak in het keukenkastje.
    There 's another bag in the cupboard.
  7. Het is in mijn zak, in de kleedkamer.
    It 's in my bag, which is in the dressing room.
  8. Hij heeft de zak in de bus gedaan.
    He did the bag in the bus.
  9. Gooi de zak in de Zep, mijn jongen.
    Throw the bag on the zep, my boy.
  10. Er ligt een plastiek zak in de koffer.
    There 's a plastic bag in the trunk.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden