NL: invoegen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ingevoegd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik voeg in jij voegt in hij voegt in wij voegen in jullie voegen in zij voegen in
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik invoeg dat jij invoegt dat hij invoegt dat wij invoegen dat jullie invoegen dat zij invoegen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingevoegd jij hebt ingevoegd hij heeft ingevoegd wij hebben ingevoegd jullie hebben ingevoegd zij hebben ingevoegd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik voegde in jij voegde in hij voegde in wij voegden in jullie voegden in zij voegden in
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik invoegde dat jij invoegde dat hij invoegde dat wij invoegden dat jullie invoegden dat zij invoegden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingevoegd jij had ingevoegd hij had ingevoegd wij hadden ingevoegd jullie hadden ingevoegd zij hadden ingevoegd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal invoegen jij zult invoegen hij zal invoegen wij zullen invoegen jullie zullen invoegen zij zullen invoegen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingevoegd hebben jij zult ingevoegd hebben hij zal ingevoegd hebben wij zullen ingevoegd hebben jullie zullen ingevoegd hebben zij zullen ingevoegd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou invoegen jij zou invoegen hij zou invoegen wij zouden invoegen jullie zouden invoegen zij zouden invoegen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingevoegd hebben jij zou ingevoegd hebben hij zou ingevoegd hebben wij zouden ingevoegd hebben jullie zouden ingevoegd hebben zij zouden ingevoegd hebben
|
| Gebiedende wijs |
voeg in
|
| Aanvoegende wijs |
| invoege |