Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: intuinen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
ingetuind

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik tuin in
jij tuint in
hij tuint in
wij tuinen in
jullie tuinen in
zij tuinen in

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik intuin
dat jij intuint
dat hij intuint
dat wij intuinen
dat jullie intuinen
dat zij intuinen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb ingetuind
jij hebt ingetuind
hij heeft ingetuind
wij hebben ingetuind
jullie hebben ingetuind
zij hebben ingetuind

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik tuinde in
jij tuinde in
hij tuinde in
wij tuinden in
jullie tuinden in
zij tuinden in

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik intuinde
dat jij intuinde
dat hij intuinde
dat wij intuinden
dat jullie intuinden
dat zij intuinden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had ingetuind
jij had ingetuind
hij had ingetuind
wij hadden ingetuind
jullie hadden ingetuind
zij hadden ingetuind

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal intuinen
jij zult intuinen
hij zal intuinen
wij zullen intuinen
jullie zullen intuinen
zij zullen intuinen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal ingetuind hebben
jij zult ingetuind hebben
hij zal ingetuind hebben
wij zullen ingetuind hebben
jullie zullen ingetuind hebben
zij zullen ingetuind hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou intuinen
jij zou intuinen
hij zou intuinen
wij zouden intuinen
jullie zouden intuinen
zij zouden intuinen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou ingetuind hebben
jij zou ingetuind hebben
hij zou ingetuind hebben
wij zouden ingetuind hebben
jullie zouden ingetuind hebben
zij zouden ingetuind hebben

Gebiedende wijs
tuin in

Aanvoegende wijs
intuine

Voorbeelden

  1. Tuin in een bloempot.
    Garden in a plant pot.
  2. Je rende de tuin in.
    You ran out into the back garden.
  3. Ga niet de tuin in!
    Don 't go back there!
  4. Je ging mijn tuin in.
    You 've moved into our backyard.
  5. Hij moet de tuin in.
    It 's got to go in the garden.
  6. In de tuin in de ochtend.
    In the garden at dawn.
  7. Ik neem Zoe mee de tuin in.
    I 'm taking Zoe to the yard.
  8. Maar hij gaat nooit de tuin in.
    But he never goes into the garden.
  9. Nee, verdorie, je gaat de tuin in.
    No, bloody hell, you 'd be in the garden!
  10. We zouden zo de tuin in moeten glijden.
    We should slip out into the garden.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden